Huiswerk in de russische taal 2 Klimanova. Eigennamen en gewone zelfstandige naamwoorden

Zodra tweedeklassers hun moeilijke reis bij het leren van de Russische taal voortzetten en de middelbare school bereiken, kunnen er problemen ontstaan ​​bij het maken van huiswerk. Het kind komt complexe termen en oefeningen tegen die gedetailleerde aandacht vereisen. Klimanova heeft een programma samengesteld waarmee kinderen de onderwerpen gemakkelijk onder de knie kunnen krijgen, en alle leerboeken werden door het ministerie van Onderwijs aanbevolen voor gebruik in instellingen voor algemeen onderwijs.

De belangrijkste verantwoordelijkheid van studeren voor tweedeklassers is vertrouwd raken met taaleenheden, overgangen van één geluid naar een groot woord en combinaties van zinnen met zinnen. Aan het einde wordt van de student verwacht dat hij het concept van de tekst leert en er volledig vertrouwd mee raakt. Tegelijkertijd leert hij geleidelijk onderdelen als zelfstandig naamwoord, werkwoord en bijvoeglijk naamwoord kennen.

Ouders kunnen hun kind vaak niet helpen met huiswerk. Antwoorden geven op vragen is soms lastig, ook voor volwassenen. Het is gemaakt voor momenten als deze. GDZ in de Russische taal voor graad 2 Klimanova, Babushkina Deel één en twee. Het oplossingenboek zal de lezer helpen de informatie duidelijk onder de knie te krijgen en te consolideren. Het helpt een honger naar kennis te ontwikkelen zonder enige afkeer of afwijzing onder schoolkinderen te veroorzaken.

GDZ voor het Russischtalige werkboek voor graad 2 Klimanova L.F. kan worden gedownload.

GDZ voor Russische taaltoetsen voor graad 2 Mikhailova S.Yu. kan worden gedownload

Op deze pagina vind je GDZ in het Russisch voor graad 2 uit het werkboek (deel 2). De auteurs van het werkboek zijn L.F. Klimanova en T.V. Baboesjkina. We hopen dat je ze nuttig vindt bij het nakijken van je huiswerk.

Het materiaal wordt in de volgende vorm aangeboden: taak, indien nodig, uitleg voor de uitvoering (eventueel een verwijzing naar regels of soortgelijke oefeningen), voltooide versie, aanvullende uitleg, eventueel testwoorden. Als u vragen heeft, kunt u deze stellen in de opmerkingen onder het materiaal.

Geluiden en letters. Lettergreep. Accent

Zachte en harde tekens scheiden (ь, ъ)

Oefening 112 - Pagina 4

Laat Vanya zien hoe je woorden kunt veranderen zodat ze een zachte scheidingsteken bevatten (B).
Voltooide taak:

Oefening 113 - Pagina 4

Lees het. Onderstreep woorden met een zacht scheidingsteken (b).
Voltooide taak: Roep de definitie op

Het zachte teken, dat na de medeklinkers vóór de letters e, e, i, yu, i wordt geschreven, wordt een scheidingsteken genoemd.

Dus, uit de woorden die in de oefening worden gepresenteerd, moeten de volgende woorden worden benadrukt: Daria, familie, leven, spelen, sneeuwstorm, naaien, drinken, vrienden. Met alle andere woorden: “b” is een indicator voor de zachtheid van de medeklinkers. Zo krijgen we:

Oefening 114 - Pagina 5

Maak de zinnen af ​​met de woorden waaruit je kunt kiezen.
Woorden om uit te kiezen: hert, rendier, familie, zaad, water, veld.

Voltooide taak:
P.S. In het woord bedden werd de letter “d” ingevoegd. Het testwoord is nok of tuinbed. In deze woorden wordt de medeklinker gevolgd door een klinker.

Oefening 115 - Pagina 5

Maak de woorden af ​​met een zacht scheidingsteken (b).
Voltooide taak:

Bessen gekookt in suikersiroop zijn jam. Bijenhuizen zijn bijenkorven. Een sneeuwstorm is een sneeuwstorm.

P.S. Hier kan het moeilijk zijn om bijenhuizen een naam te geven. Dat wil zeggen: wat is de juiste bijenkorf of bijenkorf? Als je je tot het woordenboek wendt, valt alles op zijn plaats.

• Ulya is een woord in de genitiefvorm.
• Hives is een meervoudswoord.

Oefening 116 - Pagina 6

Schrijf de woorden in twee groepen: eerst met een zacht scheidingsteken (b) en vervolgens met een hard scheidingsteken (b).

Voltooide taak:

Ik zal het gieten, naaien, bladeren dragen, Natalya. Rijd rond, kondig aan, sarcastisch, ineenkrimpen, entree.

Welke woorden waren niet opgenomen in deze groepen?

Deze groepen bevatten geen woorden met een zacht teken, wat een indicator is voor de zachtheid van een medeklinker.

Oefening 117 - pagina 6

Maak de tekst af door de ontbrekende letters in te voegen.

Hoofd B de winter is aangebroken. Gesponnen witte klap B Yami. Dan in B het zuiden werd stil. Broer B Ik ben Sasha en Il B Ik heb mijn ski's.

Het woord en de betekenis ervan - wat het woord zei

Oefening 118 - pagina 7

Kun je onderscheid maken tussen een woord en een object? Vergelijk objecten en woordmodellen. Vul de klankdiagrammen in en schrijf de woorden op.

Omcirkel de letters waarvan de uitspraak niet overeenkomt met de spelling.

Lees het gedicht van E. Uspensky. Schrijf het op door de ontbrekende letters in te vullen.

Onderstreep de zin die volgens jou juist is.

Mensen communiceren met behulp van objecten. Mensen communiceren met behulp van woorden.

Eigennamen en gewone zelfstandige naamwoorden

Oefening 119 - pagina 8

Stel je voor dat je een puppy en een kat krijgt. Hoe ga je ze noemen?

Ik noem mijn puppy Adam. Ik noem mijn kat Flash.

Met welke letter schrijf je hun bijnamen? Waarom?

Dierennamen worden met een hoofdletter geschreven omdat het eigennamen zijn.

Oefening 120 - pagina 9

Lees de grap.

Laten we onze buren uitnodigen voor een bezoek: Matryona de koe, Ulita het varken, Miron de stier, Mikita het zwijn, Pelageya het schaap, Varvara de eend, Avdey de ram, Zakhara de woerd.

Noteer van de gemarkeerde regels eerst de eigennamen en vervolgens de zelfstandige naamwoorden.

Eigennamen: Matryona, Ulita, Miron, Mikita, Pelageya, Varvara, Avdey, Zakhar. Algemene zelfstandige naamwoorden: koe, varken, stier, varken, schaap, eend, ram, mannetjeseend.

Oefening 121 - pagina 9

Lees de tekst. Schrijf eigennamen op.

Welke andere eigennamen staan ​​er in de tekst? Benadrukken.

Schrijf gedetailleerde antwoorden op de vragen op.

• Wat is de naam van het dorp?
• Aan de oever van welke rivier ligt het?
• Wie graast er in de wei?
• Wie woont er in het huis?

Oefening 122 - pagina 11

Schrijf over jezelf. Correct schriftelijk formuleren van voorstellen.

• In welke stad (dorp, dorp) woon je?
• In welke straat staat uw huis?
• Welke rivier stroomt door jouw gebied?

Oefening 123 - pagina 11

Lees de tongbreker. Vul de missende letters in.

Verzameld M madeliefje M argaritas op de berg. Verward M madeliefje M madeliefjes in de tuin. (N. Konchalovskaja)

Woorden met vergelijkbare en tegengestelde betekenissen (synoniemen en antoniemen)

Oefening 124 - pagina 12

Combineer deze woorden met woorden die qua betekenis vergelijkbaar zijn en hetzelfde aantal letters hebben. Schrijf het op.

Bos - bos, kou - vorst, hitte - hitte, bazaar - markt.

Woorden om uit te kiezen: markt, boor, vorst, hitte.

Oefening 125 - pagina 12

Schrijf een fragment uit het sprookje van A. Poesjkin uit je hoofd op. Waarmee wordt de maand vergeleken? Onderstreep in de gemarkeerde woorden de onbeklemtoonde klinkers en schrijf de testwoorden op.

Maand, maand, mijn vriend, Pos O gepolijst (z O lotto), op O jock(r) O G)! Jij staat A eten (opstaan) A l) in diepe duisternis, mollig, licht O oké (licht) O ), En houdend van je gewoonte, kijken de sterren naar je.

Match het woord maand een woord met een soortgelijke betekenis.

Synoniem voor het woord maand: maan, nachtster.

Oefening 126 - pagina 13

Lees de raadsels.

mmo)

Schrijf de gemarkeerde woorden in paren.

Winter - zomer, sterft - komt tot leven, wit - zwart.

Zijn dit synoniemen of antoniemen? Onderstreep het goede antwoord.

Oefening 127 - pagina 14

Lees de tekst. Wat heeft de leerling fout gedaan? Corrigeer zijn fouten mondeling.

Zoek en onderstreep de spellingen in de gemarkeerde woorden. Schrijf de testwoorden tussen haakjes. A Ja gemakkelijk (d l) in het zuiden de Evenki-buik. De natuur is daar erg hard. Winter (gew En O wij) kort (tot A Rotok) en heet. De zomer is lang. De nacht duurt vier maanden. Mensen zijn gewend aan de hitte e R). Ze dragen bont (m

x) kleding.

Woorden om te kiezen: in het zuiden - in het noorden, lang - kort, heet - ijzig, lang - kort, naar de hitte - naar de kou.

Schrijf de antwoorden op de vragen op, kies de woorden correct. Waar wonen de Evenks? Evenks wonen in het noorden. Hoe is de zomer in het noorden, hoe is de winter? Korte zomer en lange winter. Hoe gaan mensen om met de kou?.

Mensen dragen bontkleding

Thematische woordgroepen

Oefening 128 - pagina 15

Lees de woorden. Onderstreep de spelling van de gemarkeerde woorden en schrijf de testwoorden tussen haakjes.

Uitgevoerde optie:

Verdeel de woorden – de namen van dingen – in drie groepen.

Meubilair: fauteuil, kledingkast, bank, scherm. Gerechten: theepot, glas, steelpan, mok, schotel, koekenpan. Kleding: jurk, handschoenen, wanten.

Welke veel voorkomende vraag beantwoorden de woorden van alle drie de groepen: wat? Of wie? Benadrukken.

Oefening 129 - pagina 16

Lees de gedichten van K. Chukovsky. Schrijf de woorden van één thematische groep op.

Dus de theepot rent achter de koffiepot aan, klapperend, klapperend, rammelend.... Wat: theepot, koffiepot.

Zoek en onderstreep verwante woorden. Identificeer de wortel ervan. zet een accentteken.

Oefening 130 - pagina 16

Appel, peer, framboos.

Stel de vraag wie? of wat? aan elke groep.

Samenstelling van het woord

De wortel is het grootste deel van het woord. Verwante (gerelateerde) woorden

Oefening 131 - Pagina 17

Voltooide taak:

Help Anya en Vanya groepen verwante woorden te verzamelen. Selecteer de wortel. Dat. de woorden thuisland, ouders, familieleden hebben een gemeenschappelijke wortel - geslacht ; de woorden autochtoon en verwanten hebben een gemeenschappelijke wortel - Beste , en het woord lente is de wortel.

lente

Oefening 132 - Pagina 18

Wie heeft er niet gehoord van de kunstenaar Tralislav Trulyalinsky! En hij woont in Pripevaisk, in Veselinsky Lane. Bij hem is het kuiken - Tweedledee, en de dochter - Tweedledum, en het zoontje - Tweedledee, en de hond - Tweedledee.

Vergelijk deze woorden. Bespreek hoe ze op elkaar lijken. Markeer en geef met een boog het gemeenschappelijke deel van deze woorden aan.

Woorden uit het gedicht van Boris Zakhoder: Trulyalinsky, Tweedledum, Tweedledum, Tweedledum, Tweedledee worden gevormd uit het woord "tru-la-la", wat vreugde, plezier betekent. Al deze woorden worden gevormd uit dezelfde wortel door er verschillende achtervoegsels aan toe te voegen. Laten we de gemeenschappelijkheid in deze woorden opmerken.

Oefening 133 - Pagina 18

Lees de zin. Schrijf verwante woorden op door de ontbrekende letters in te voegen. Selecteer de wortel.

Verwante woorden: duif, duif, duiventil. Ze hebben allemaal een gemeenschappelijke wortel: blauw.

Oefening 134 - Pagina 19

Kies voor elk woord een verwant woord en schrijf het op.

Woorden om uit te kiezen: kalf, olifant, tijgerin, toren, koe, rondhangen.

Een olifant is een babyolifant, een tijger is een tijgerin, een koe is een koe, een toren is een toren.

Welke woorden kunnen niet gerelateerd worden genoemd?

Olifant en hangjongeren zijn niet verwant, en koe en kalf zijn niet verwant.

Oefening 135 - pagina 19

Lees de zinnen. Vul de missende letters in.

Zoek en onderstreep verwante woorden. Identificeer de wortel ervan. Voeg een accentteken toe.

Laten we nu de wortel in de onderstreepte woorden benadrukken en er de nadruk op leggen:

Dat. in de woorden: water, water, water en water - wortel: water.

Oefening 136 - pagina 19

Lees het. Markeer de zinnen. Geef de tekst een titel. Schrijf het op, voeg de ontbrekende letters in en vorm de zinnen correct in de brief.

Voltooide taak:

Oefening 137 - pagina 20

Kies voor elk woord een verwant woord. Vul de ontbrekende letters in.

Onderstreep de ontbrekende letters. Verklaar hun spelling in de grondwoorden.

Oefening 138 - pagina 21

Lees het. Zoek de woorden met dezelfde wortel. Schrijf paren van verwante woorden op. Selecteer de wortel.

Voltooide taak:

Vorst - vorst, vriezer, bevriezen, ijzig, ontdooien. Sneeuw - sneeuwpop, Sneeuwmeisje. Tuin - planten, tuin, tuinman.

Laten we nu de wortel markeren in woorden met dezelfde wortel:

Oefening 139 - pagina 21

Markeer de wortel in verwante woorden.

Vul de missende letters in. Onderstreep de testwoorden.

Tra V ka-tra V A, tra V abalone, tra V Inca. Du B ki-doo B OK, Doen B punten. Gla H ki - gla H OK, gla H onki. Doro En ka - doro En Enka.

En laten we de wortel van de woorden benadrukken:

Oefening 140 - pagina 22

Lees volksspreekwoorden en gezegden.

Schrijf spreekwoorden en gezegden op en voeg de ontbrekende letters in.

Voltooide taak:

De vis is klein en de vissoep is zoet. De pap is goed, maar het kopje is klein. Een vlieg in de zalf bederft het vat honing. Een bontjas is geen grap in de winter.

P.S. Laten we testwoorden schrijven voor woorden met ontbrekende letters.
Ry B ka-ry B ach, sla D ka - sla D oké, cha w ka - cha w echka, zie En ka-lo En echka, shu B ka-shu B A.

Oefening 141 - pagina 23

Schrijf paren van verwante woorden op. Selecteer de wortel.

Laten we paren verwante woorden opschrijven:

Ster - sterrenhemel, slecht weer - stormachtig, geluk - gelukkig.

Laten we de wortel van deze woorden benadrukken:

Zijn er woorden met onuitspreekbare medeklinkers tussen de geschreven woorden? Onderstreep de letters in plaats van deze geluiden.

Onder de geschreven woorden zijn de volgende woorden met onuitspreekbare medeklinkers: sterrenachtig, regenachtig, gelukkig.

Troosten

Oefening 142 - pagina 23

Schrijf het op en open de haakjes.

Alle vogels vlogen naar het zuiden. De kinderen zongen een vrolijk liedje. De leerlingen schreven een dictaat.

Het deel van het woord vóór de wortel is:
voorzetsel of voorvoegsel
Omcirkel het juiste antwoord.

Oefening 143 - pagina 24

Vorm en schrijf nieuwe woorden op met de voorvoegsels for-, re-.

Hoe verschillen de verwante woorden die je hebt opgeschreven?

De opgenomen verwante woorden verschillen in betekenis.

Oefening 144 - pagina 24

Welke letter ontbreekt in de woorden? Schrijf het op. Label de voorvoegsels.

Over ons ъ Ze kondigden aan dat er een test zou komen. Er was een steile wandeling de berg op ъ eten. Machine met ъ reed de berg af en onder ъ naar de pier gereden.

De letter “ъ” ontbreekt in de woorden. Laten we nu voorvoegsels aanduiden in woorden met ontbrekende letters.

P.S. Bij het analyseren van woorden op samenstelling verwijst “ъ” niet naar het voorvoegsel of de wortel van het woord. Op de basisschool wordt voor de prostaat echter een hard teken onderscheiden samen met een voorvoegsel.

Oefening 145 - pagina 25

Probeer nieuwe woorden te vormen met voorvoegsels. Welke regel moet je onthouden?

Aankomst, binnenkomst, vertrek, verhuizen, vertrek. Aangekondigd, gepresenteerd, verklaard. Gegeten, gegeten, gegeten, gegeten.

Wanneer u nieuwe woorden met voorvoegsels vormt, moet u de volgende regel onthouden.

Het harde scheidingsteken (ъ) wordt geschreven na voorvoegsels die eindigen op een medeklinker, vóór de letters e, ё, yu, ya.

Achtervoegsel

Oefening 146 - pagina 26

Lees en kopieer een fragment uit het sprookje ‘De opschepperige haas’.

Er leefde eens een konijntje in het bos. Grote opschepper. - Ik heb geen snor, maar snorharen, geen poten, maar poten, geen tanden, maar tanden. Ik ben voor niemand bang!

Onderstreep verwante woorden.

Bedenk welke woorden de opschepperij van de haas overbrengen, hem vertrouwen geven en hem aanmoedigen.

De volgende woorden geven vertrouwen aan de haas: snor, poten, tanden, gevormd met het achtervoegsel - zoeken naar-.

Markeer de stam, het achtervoegsel en het einde in de onderstreepte woorden.

Bedenk wat er daarna gebeurde met de held van het sprookje "De opschepperige haas". Via de link kunt u het sprookje “De Opscheppende Haas” lezen en onthouden.

Oefening 147 - pagina 27

Vorm woorden met achtervoegsels -hik- En -OK-.

Woorden om uit te kiezen: oog, neus, blad, kleur, zoon, bal.

Oefening 148 - pagina 27

Vorm aanhankelijke namen met een achtervoegsel -enk-.

Dasha - Dash yenk en Kolya-Kol yenk en Olya-Ol yenk en Sasha is Sash yenk en Masha is Masj yenk en Misha is Mish yenk A

Woordsoorten - Wat zijn woordsoorten?

Oefening 149 - pagina 28

Anya en Vanya lossen raadsels op. Help ze.

Het zoemt, geen motor. Het vliegt, geen vogel. Het steekt, geen slang. (Hommel) De zwarte adelaar vliegt, spreidt haar vleugels en bedekt de rode zon. (Wolk)

Verdeel de woorden in drie groepen.

Woorden - namen van objecten: motor, vogel, slang, adelaar, vleugels, zon. Woorden - namen van kenmerken van objecten: zwart, rood. Woorden zijn de namen van de acties van objecten: zoemen, vliegen, steken, uitgespreid, bedekt.

Onderstreep de zelfstandige naamwoorden die antwoord geven op de vraag wie?

Zelfstandig naamwoord

Oefening 150 - pagina 29

Schrijf vijf woorden: de namen van voorwerpen die je in de klas om je heen ziet.

Schrijf op een nieuwe regel vijf woorden: de namen van de objecten die je buiten het venster ziet.

Onderstreep de woorden die de vraag beantwoorden Wat?

Oefening 151 - pagina 29

Lees de gedichten van V. Berestov. Schrijf de gemarkeerde zelfstandige naamwoorden op volgens de vragen.

Oefening 152 - pagina 30

Raad eens uit welke sprookjes deze helden komen: "Ganzen-Zwanen", "Kolobok", "Fedorino's verdriet".

Een oude man, een oude vrouw, een haas, een wolf, een beer, een vos - helden uit een sprookje "Kolobok". Een meisje, een muis, een fornuis, een appelboom - helden uit een sprookje "Zwanenganzen" . Koffiepot, kopjes, schotels, borden - personages uit een sprookje "Fedorino verdriet" .

Schrijf eerst de levenloze zelfstandige naamwoorden op, en daarna de levende.

Stel een vraag die wordt beantwoord door de woorden van elke groep.

Fornuis, appelboom, koffiepot, kopjes, schotels, borden. (Wat?) Oude man, oude vrouw, haas, wolf, beer, vos, meisje, muis. (WHO?)

Oefening 153 - pagina 31

Lees de gedichten van A. Barto ‘Naam en achternaam’. Onderstreep eigennamen.

Onze Vasily heeft een voor- en achternaam. Vandaag blz e Eersteklassers werden ingeschreven in de klas. Groeit niet e Vasenka haastte zich en verklaarde onmiddellijk: "Ik heb een achternaam!" Ik ben Vasya Chistyakov. - Vp l) in het zuiden de Evenki-buik. De natuur is daar erg hard. Winter (gew Sali onmiddellijk Vasily In aantal uch e bijnamen

Ja, voor- en achternaam zijn geen fluitje van een cent!

Voer de volledige naam van de jongen in. Hoe moet je hem liefkozend noemen? Schrijf het op.

Oefening 153 - pagina 31

De volledige naam van de jongen is Vasily Chistyakov. Je kunt hem liefkozend Vasenka noemen.

Lees de tekst. Vul de missende letters in. Zoek en onderstreep eigennamen. O St O gezichten van ons moederland - Moskou. In het midden van de bergen e Ja, er zijn het oude Kremlin en het Rode Plein. B O auto's rijden langs Tverskaya Street. Dit is de hoofdstraat

gezichten.

Schrijf korte antwoorden op de vragen op. Hoe heet de hoofdstad van ons moederland?

Moskou. Wat is er in het stadscentrum?

Kremlin en het Rode Plein. Hoe heet de hoofdstraat van de hoofdstad?

Tverskaja.

Oefening 155 - pagina 32

Ons vaderland, ons moederland is Moeder Rusland.

Denk er eens over na: zijn de woorden Vaderland en Moederland synoniem?

De woorden Vaderland en Moederland zijn synoniemen.

Oefening 156 - pagina 32

Lees de woorden. Schrijf eerst de enkelvoudige zelfstandige naamwoorden op, en daarna het meervoud.

Wolven, olifanten, honden, vliegen, kevers, libellen, nachtegalen, mussen, kraaien, rupsen, katten, ooievaars, mieren. Enkelvoud - vlieg, libel, rups, mier. Meervoud - wolven, olifanten, honden, kevers, nachtegalen, mussen, kraaien, katten, ooievaars.

Oefening 157 - pagina 33

Help Anya en Vanya zinnen te maken van woorden. Schrijf het op.

Appels aan, rijp, appelboom. De haas geniet van een wortel in de tuin. Raaf zit op een tak. De appels zijn rijp aan de appelboom. Een haas eet wortels in de tuin. Een raaf zit op een tak.

Onderstreep de enkelvoudige zelfstandige naamwoorden.

Oefening 158 - pagina 34

Lees een fragment uit de tekst. Titel het. Dieren van de steppe Er leven veel dieren in de steppe. Hier, wiens buik ondergronds is. Kleintjes cantharellen meegroeien kat. En ook enorm vogels meegroeien schaap. (Volgens N. Sladkov)

Schrijf de gemarkeerde woorden op. Bepaal en geef hun aantal aan.

Konijntjes (meervoud), vossen (meervoud), kat (enkelvoud), vogels (meervoud), schapen (enkelvoud).

Beantwoord de vraag: "Wat voor ongewoons is er te zien vanaf de steppe?"

De steppe is een vlakte waar geen bomen groeien. Op het eerste gezicht lijkt de steppe verlaten, maar er leven veel dieren. Dieren van de steppe zijn 's nachts actief. De bewoner van de steppen is de grondeekhoorn, die in de winter een winterslaap houdt. De steppe is ook de thuisbasis van marmotten, jerboa's en molratten. Naast knaagdieren kun je in de steppe hoefdieren, vogels, insecten en roofzuchtige zoogdieren vinden.

Oefening 159 - pagina 34

Lees het gedicht van M. Boroditskaya. Vul de ontbrekende letters van de woorden in.

Schrijf het gedicht uit je hoofd op.

Boeken zijn ingepakt, klaar om te worden verpand D ki, Papieren ogen D Koi Shining Tetra's D ki.

Onderstreep de meervoudige zelfstandige naamwoorden.

P.S. In een woord " bladwijzer» heeft de letter ingevoegd « D", testwoord - afgeslacht D punten. In een woord " ha D hoi» heeft de letter ingevoegd « D", testwoord - vlot oké. En in het woord " tetra D ki» heeft de letter ingevoegd « D", testwoord tetra D punten.

Oefening 160 - pagina 35

Lees de tekst. Onderstreep de zelfstandige naamwoorden.

Wanneer het passend was om zelfstandige naamwoorden te vervangen door een van de woorden zijn, zij, Hij? Schrijf de tekst en vervang zelfstandige naamwoorden door een van de woorden zijn, zij, Hij, waar nodig.

Anya vond een klein katje en bracht het mee zijn thuis. Zij zorgde voor het katje. Hij Hij groeide op en werd erg knap.

Werkwoord

Oefening 161 - pagina 36

Kijk naar de tekening. Vertel ons wat de schoolkinderen doen.

Componeer en schrijf twee of drie zinnen met woorden om uit te kiezen. Onderstreep de werkwoorden.

Op de speelplaats is het leven in volle gang. Jongens voetballen. Een kleine hond, Bug, rent vrolijk door het veld. Eén meisje is touwtjespringen. Veronica schommelt op een schommel. En Irina en Vera zijn aan het praten.

Woorden om uit te kiezen: voetballen, rennen, springen, slingeren, praten.

Oefening 162 - pagina 37

Raad het object aan de hand van zijn acties. Schrijf het antwoordwoord op.

De zon schijnt, schijnt, verwarmt (wat?). De hond rent, springt, blaft (wie?). De haan zingt, pikt, vliegt (wie?).

Oefening 163 - pagina 37

Verbind de zelfstandige naamwoorden met de werkwoorden met pijlen. Onderstreep de werkwoorden.

Wat heb je gekregen?

Omcirkel het juiste antwoord.

Oefening 164 - pagina 38

Lees en raad de raadsels. Welk woordsoort wordt gebruikt om het onderwerp van het raadsel te beschrijven? Onderstreep deze woorden.

Het onderwerp van het raadsel wordt beschreven met behulp van een werkwoord.

Laten we onthouden hoe we de spelling kunnen onderstrepen >>

De eerste 12 oefeningen doen we later.

In het programma "Perspectief" van de basisschool is het naslagwerk voor studenten in het vak Russisch het leerboek van de auteurs Klimanova en Babushkina. Wij blijven werken met leerboeken en werkboeken van deze auteurs. Het programma wordt steeds complexer; in het tweede deel zul je steeds meer in onze Staatsdatabase kijken. We hopen dat je er snel achter komt en de antwoorden vindt die je nodig hebt. Wij bieden u een GDZ voor het leerboek Russische taal graad 2, voor het tweede deel op deze pagina GDZ voor de 7e goeroe. Laat de leerling zijn huiswerk zelf maken, maar ouders zouden de GD erg nuttig moeten vinden om hun antwoorden te controleren. Kant-en-klare huiswerkopdrachten zijn bedoeld om het leven van ouders gemakkelijker te maken, niet van kinderen!

Als er in de tekst een spelling ontbreekt, zoals gebruikelijk, moet deze worden onderstreept. Sommige leraren zijn erg veeleisend en verlagen het cijfer, omdat ze het ontbreken van onderstrepingen als een vergissing beschouwen. Laten we onthouden hoe we de spelling kunnen onderstrepen >> In de leerboektaken staan ​​​​vragen voor mondelinge en schriftelijke antwoorden. Sommige leraren hebben gedetailleerde schriftelijke antwoorden op mondelinge vragen nodig, dus houd rekening met de vereisten van uw leraar.

Bedenk dat op de basisschool (klas 1,2,3,4) handschrift erg belangrijk is voor het behalen van een goed cijfer. De letters moeten gelijkmatig en duidelijk zijn, de tekst zonder vlekken.

De antwoorden op opdrachten zijn gecontroleerd en goedgekeurd door een leerkracht van een basisschool.

GDZ voor het Russisch taalboek, graad 2, deel 2

Pagina 4. GDZ over het onderwerp Het Woord en zijn betekenis

Bladzijde 4. Wat zei het woord?

Bladzijde 14. Eigennamen en gewone zelfstandige naamwoorden

Ex. 13. Lees de woorden in volgorde, eerst van de linkerkolom en dan van de rechterkolom.
Vergelijk de woorden, zoek uit wat ze gemeen hebben en hoe ze verschillen.
Schrijf de zinnen volgens het model.

Samara, Moskou, Tver zijn steden. Volga, Oka, Neva zijn rivieren. Vasya, Petya, Vova - dit zijn namen.

Ex. 14. Selecteer en noteer vijf eigennamen en vijf zelfstandige naamwoorden.

Antwoord op oefening 14:

Rusland, Ob, Masha zijn eigennamen. Kat, hond, stad - zelfstandige naamwoorden.

Ex. 15. Los de puzzels op. Schrijf de namen van de jongens op. Welke woorden zijn extra?

Antwoorden op puzzels:

Natasha, Vova, Valya, water, bananen, Vanya, Nadya.

Ex. 16. Hoe spel je je volledige naam en patroniem? Schrijf het op. Dit is uw eigennaam.

We schrijven onze naam en patroniem. Bijvoorbeeld: Artem A lexandrovich, E Lizaveta D mitrievna.

Ex. 17. Een jongen kan anders worden genoemd: jongen, student, schooljongen, tweedeklasser, zoon, kleinzoon. Wat kun je zeggen over een meisje? Schrijf het op.

Meisje, student, schoolmeisje, tweedeklasser, dochter, kleindochter.

Ex. 18. Lees de woorden. Verdeel ze in twee groepen: eigennamen en zelfstandige naamwoorden.
Schrijf de woorden in twee kolommen.

hond Polkan
kat Murka
kat in ICQ
hond D vriend
koe Zorka
kalf Ryzjik
paard in oronok

Ex. 19. Lees de woorden. Leg uit hoe ze verschillen. Voeg mondeling de juiste woorden in elke zin in.

1. Leva maakte een huis voor spreeuwen van spreeuwen.
2. Oleg Pastukhov was bij de herders.
3. Andryusha Rybakov luisterde graag naar de verhalen van vissers.
4. Tolya heeft veel watermeloenen meegenomen.
5. Zhenya Okhotnikov las een boek over jagers.

Schrijf twee van deze zinnen op.

Ex. 20. Verzin bijnamen voor honden die beginnen met de geluiden zh-sh, d-t. Schrijf het op. Welke regels herinner jij je?

Zhuchka, Sharik, Dimka, Tishka.

Ex. 21. Lees de woorden. Zitten er echte namen tussen? Zijn de woorden correct gespeld? Schrijf de woorden op en corrigeer eventuele fouten die je hebt gemaakt.

Dieren, kat, paard, hond, G underdog, Murka, P oor.

Ex. 22. Kijk naar de foto's. Verzin bijnamen voor de dieren, zodat ze hun karakter weerspiegelen of hun uiterlijk aangeven. Verzin en schrijf 3-4 zinnen over deze dieren op.

Pestrushka de koe graast in de wei. Puppy Zonochek maakt ons 's ochtends wakker met een blafgeluid. De Matroskin-kat heeft strepen op zijn rug en staart.

Ex. 23. Lees grappige gedichten van A. Kushner. Welke gewone zelfstandige naamwoorden heeft de dichter omgezet in eigennamen? (fontein, koets, bank, compote, radijs) Bedenk een soortgelijk kwatrijn en schrijf het op.

Semjon Semjonovitsj Semenov!
Roeslan Roeslanovitsj Roeslanov!
Karton Kartonovitsj Kartonov!
Banaan Bananovich Banananov!

Pagina 19. GDZ naar het onderwerp Woorden met meerdere betekenissen

Ex. 24. Kijk naar de foto's. ... Stel en schrijf 4 zinnen op met het woord penseel. Hoeveel betekenissen heeft dit woord?

Het gordijn was versierd met een lange kwast. Onder de bladeren was een druiventros zichtbaar. De schilder pakte een penseel en schilderde de muur. Ik stak mijn hand op.

Ex. 25. In welke gevallen kun je het woord goes gebruiken?... Maak een zin met dit woord.

Het regent al sinds de ochtend.

Ex. 26. Lees de woorden. Bedenk zinnen met hen.

Gouden armband, gouden handen, gouden man.

Ex. 27. Lees het gedicht...

De bries vroeg terwijl hij voorbijvloog:
- Waarom ben jij, Rye, goudkleurig?
En als reactie ritselen de aartjes:
- Gouden handen verhogen ons!

Ex. 28. Lees de zinnen. Bedenk waarom verschillende objecten met hetzelfde woord worden genoemd. Wat hebben zij gemeen met elkaar? Kopieer en onderstreep dubbelzinnige woorden.

1. Onze kat Barsik heeft een pluizige staart. Op de staart van het vliegtuig is een rode ster zichtbaar.
2. De neus van kleine Sasha werd rood van de kou. De boeg van de motorboot rustte op de lage zandkust.
3. Verblindende bliksem flitste in de nachtelijke hemel. De rits van mijn ski-jas ging plotseling los.

Ex. 29. Kijk naar de foto's. Is het mogelijk om de volgende woordcombinaties te gebruiken: neus van een vliegtuig, neus van een vos, neus van een schip? ... Maak een zin met een van deze combinaties.

De neus van de vos kan zelfs onder een laagje sneeuw een kleine muis ruiken.

Ex. dertig.... Maak 2-3 zinnen met het woord naald.

De naainaald zat vast in het naaldbed. De egel beschermt zichzelf tegen vijanden met zijn naalden. Een andere naam voor een breinaald is een breinaald.

Ex. 31. Lees de gedichten. Wat is de betekenis van het woord bel?...

Bel - bel en bel - bloem, ze lijken qua uiterlijk op elkaar, het woord is dubbelzinnig.

Verbale creativiteit

Ex. 32. Lees het gedicht van I. Tokmakova. Hoe is het: grappig, verdrietig, gewoon of geweldig?... Schrijf de gemarkeerde woorden op en maak paren volgens het model.

De tong van de schoen is de tong van een kitten; aardappelkijkgaatje - deurkijkgaatje; De hals van de fles is de hals van een nachtegaal.
Venster - venster, oog - oog, aardappel - aardappel, nek - nek - nek.

Pagina 25. Antwoorden over het onderwerp Woorden die qua klank en spelling vergelijkbaar zijn, maar verschillend qua betekenis (homoniemen)

Ex. 33. Teken modellen van woorden. Vergelijk woorden op betekenis, klank en spelling. (identiek) Stel twee zinnen samen met een paar woorden die hetzelfde klinken maar een verschillende betekenis hebben.

We kweekten groene uien in de tuin. Ivan pakte zijn boog en pijlen en ging op pad.

Ex. 34. Kijk naar de plaatjes... Maak 4 zinnen met een van deze woorden en schrijf ze op.

De stier graasde in de wei en kauwde op gras. De brug stond stevig op de stieren. De vlaggenlijn zong teder bij ons raam. Moeder kookte havermout voor het ontbijt.

Pagina 26. GDZ over het onderwerp Woorden met een vergelijkbare betekenis (synoniemen)

Ex. 35. Lees de woordgroepen... Kopieer het spreekwoord. Stel 2-3 zinnen samen met een van deze woorden op basis van de afbeelding.

Niemand werd wijs geboren, maar geleerd.
De kinderen begroetten hun grootvader beleefd. De wijze oude man vertelde hen een interessant verhaal. De kat rende weg van de boze hond.

Ex. 38. Schrijf het voorstel op. Is het mogelijk om het woord behendig te vervangen door het synoniem vindingrijk? (ja) Onderstreep de letters van de onbeklemtoonde klinkers.

Dappere, behendige gierzwaluwen zweefden boven het water en babbelden smeulend.

Ex. 39. Lees de synoniemen. Welke gebruikt u het vaakst als u uw gezin aanspreekt? Schrijf deze woorden op.

We kopiëren uit het leerboek.

Ex. 40. Lees de regels uit het sprookje van A. Poesjkin. Welke synoniemen kun je vinden voor het gemarkeerde woord? (tegen moeder - moeder, moeder, mama, mamula) Schrijf het kwatrijn uit je hoofd op. (Schrijf het op)

Verbale creativiteit

Ex. 41. Lees de gedichtenregels. Schrijf synonieme woorden op.

Stormen, sneeuwstormen, sneeuwstormen. De rompslomp, het lawaai, de drukte. Rillingen, beeft, krijgt het koud, bevriest.

Ex. 42. Lees het gedicht... Schrijf 1-2 zinnen over hoe een eik er in de herfst uitziet. Schrijf het op.
Schrijf uit de tekst 4 woorden met onbeklemtoonde klinkers, 1 woord met een onuitspreekbare medeklinker.

De eik heeft een dikke stam en een spreidende kroon. Het blad blijft groen tot laat in de herfst.
Vóór het wachten (wacht), bang (angstig), staand (staand), verhard (verhardend), laat (laat).

Ex. 43. Lees de woorden die Anya en Vanya als synoniemen beschouwen. Hebben ze de juiste woorden gekozen voor de groepen? (nee, minachten is onnodig)

Creatieve pauze

Ex. 44. Welk woord wordt herhaald in de dialoog...? (woord gezegd)

Ex. 45. Lees de tekst. Corrigeer dit door de herhaalde woorden te vervangen door synoniemen. ... Verzin er een naam voor en schrijf deze in gecorrigeerde vorm op.

Tijdens een wandeling in het park zagen we prachtige fonteinen en prachtige tuinhuisjes. Leuke meisjes renden met ballonnen door de steegjes.

Pagina 33. GDZ over het onderwerp Woorden met tegengestelde betekenissen (antoniemen)

Ex. 46. Lees de spreekwoorden... Schrijf de gemarkeerde woorden in paren op. Vergelijk ze op betekenis en geluid...

Goed is slecht, weinig is veel, lui is behendig.

Ex. 47. Lees de antoniemwoorden uit het “Woordenboek van synoniemen en antoniemen” van M. Lvov. Kopieer de poëtische regels van A. Zharov. Omcirkel de antoniemwoorden.

De dageraad was helder,
Er waren slechte dagen...

Ex. 48. Lees het gedicht van G. Sapgir. Zoek antoniemen in de tekst. Match de woorden met ontbrekende letters met testwoorden. Schrijf de woorden in paren door letters in te voegen.

Laag - hoog, dichtbij - ver, klein - groot, zuur - zoet.
De zaal zal zeggen: laag - laag, hoog - hoog, dichtbij - dichtbij, ver - ver, zwaar - zwaar, zoet - zoet.
Iedere man naar zijn eigen smaak.

Ex. 49. Zoek voor elk woord uit de linkerkolom een ​​woord met de tegenovergestelde betekenis (antoniem) uit de rechterkolom. Schrijf de woorden in paren.

Lang - kort, lang - kort, optellen - aftrekken, prachtig - walgelijk, moedig - laf, aanhankelijk - onbeleefd, kopen - verkopen.

Ex. 50. Lees de tekst... Kies het zonnige antoniem voor het woord. Schrijf een nieuwe titel op. Welke dag kan worden beschreven in een tekst met deze titel? Vervang alle gemarkeerde woorden door antoniemen en schrijf de resulterende tekst.

Het is een nare dag

Een koude wind waait in je gezicht. De bladeren aan de bomen trillen verdrietig. Zware wolken drijven langs de hemel. Een boot vaart snel op donker water.

Pagina 36. GDZ over het onderwerp Stabiele woordcombinaties

Ex. 51. Lees de zinnen... Schrijf ze op. (Schrijf het op)

Ex. 52....Selecteer een betekenis voor elke fraseologische eenheid in de rechterkolom. Schrijf fraseologische eenheden op met hun betekenis volgens het model.

Je mouwen opstropen - ijverig, ijverig. Via de mouwen - op de een of andere manier. Je kunt het niet met water morsen - ze zijn erg vriendelijk, onafscheidelijk. Kom tot bezinning - word redelijker, voorzichtiger.

Pagina 39. Antwoorden op het onderwerp Thematische woordgroepen

Ex. 53. Lees de woorden. Verdeel de woorden in 3 groepen: mensen, auto's, ruimte. Schrijf het op.

Mensen: bouwer, conciërge, schoenmaker, leraar.
Auto's: vrachtwagen, raket, vliegtuig, computer.
Ruimte: Maan, Jupiter, komeet, raket, sterren, zon.

Ex. 54. Lees het. Kies voor elke groep een woord met een algemene betekenis en schrijf dit op volgens het voorbeeld. Welk woord kan gemeenschappelijk zijn voor alle woordgroepen?

1. Linden, dennen en sparren zijn bomen. 2. Sering, jasmijn en acacia zijn struiken. 3. Aster, iris, roos zijn bloemen. 4. Bomen, struiken en bloemen zijn planten.

Ex. 55. Verzin verschillende thematische woordgroepen: namen van seizoenen, dagen van de week, educatieve onderwerpen, huisdieren en wilde dieren. Schrijf de woorden van een willekeurige groep op.

Seizoenen: lente, zomer, herfst, winter.
Dagen van de week: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag.
Academische vakken: wiskunde, Russische taal, literair lezen, de wereld om ons heen, lichamelijke opvoeding, muziek, beeldende kunst.
Huisdieren: geit, schaap, koe, hond, kat.
Wilde dieren: beer, wolf, vos, haas, eland, reeën.

Bladzijde 41. Test jezelf

1. Zoek de juiste namen tussen de woorden. Schrijf ze op en schrijf ze correct op.

Ljosha, Masjenka, Morozko.

2. Zoek tussen de woorden in elke regel woorden met een gemeenschappelijke betekenis.

Liniaal, notitieboekje, leerboek, gum - schoolbenodigdheden.
Tomaat, aardappel, komkommer, wortel - groenten.
Winter, lente, zomer, herfst - seizoenen.

3. Zoek een woord met meerdere betekenissen. Schrijf het op.

4. Schrijf woordparen, waarbij u synoniemen met de letter c en antoniemen met de letter a aangeeft.

Maan - maand(en), vrede - ruzie(s), storm - orkaan(en), winter - zomer(s), dapper - laf(en).

5. Vind stabiele stijlfiguren. Verklaar hun betekenis.

1. Zit op spelden en naalden in de klas. 2. Werk onzorgvuldig.

Pagina 42. GDZ over het onderwerp Woordcompositie

Hoe je een woord monteert en demonteert

Ex. 56. Lees het liedje. Tot wie zijn haar woorden gericht? Zijn deze woorden qua betekenis vergelijkbaar? Hebben ze een gemeenschappelijk schriftelijk deel? schrijf deze woorden op... Onderstreep het gemeenschappelijke deel van deze woorden.

Ik ben een kat, ik ben een kat, ik ben een kat, ik ben een kat.

Ex. 57. Lees de woorden. Verdeel ze in 3 groepen en schrijf ze op.

Met de wortel -dar-: geven, schenken, schenken.
Met de wortel -schroef-: schroef, schroef.
Met de wortel -zijde-: zijkant, zijwand.

Oefening 58. Schrijf de zinnen op. Markeer de wortel in verwante woorden. Leg de nadruk. Let op de spelling van de wortel.

We schrijven op, markeren de wortel LICHT met een boog in de woorden licht, glans, vuurvliegjes, licht, lamp. De wortels van verwante woorden worden hetzelfde gespeld.

Oefening 59. Lees de woorden. Wie bellen ze? (baby dieren)

Het gemeenschappelijke deel is het achtervoegsel YONOK. We schrijven de woorden op en duiden het achtervoegsel -yonok aan met een huis.

Oefening 60. Kijk naar de tekening. Lees de woorden. Zoek het gemeenschappelijke deel erin vóór de wortel. (Het gemeenschappelijke deel vóór de wortel is het voorvoegsel PRI.) Schrijf de woorden op. Benadruk het gemeenschappelijke deel ervan vóór de wortel. Schrijf een verhaal met behulp van afbeeldingen en woorden.

Ze vlogen, ze zwommen, ze renden, ze kwamen, ze kwamen aan, ze haastten zich.
Alle vrienden van Aibolit kwamen naar de vakantie. Er arriveerde een zeeman met zijn papegaai. De kinderen kwamen rennen. De aap arriveerde met Pull-Push. Ava de hond en het varken kwamen aanrennen. De vogels zijn gearriveerd.

Bladzijde 46 GDZ naar het onderwerp De wortel is het hoofdgedeelte van het woord. Verwante (gerelateerde) woorden

Ex. 61. Lees de tekst. Geef het een titel. (Naar de drinkplaats) Zoek in de tekst de naam van elk dier en zijn baby. Schrijf deze woorden in paren volgens het voorbeeld... Markeer het gemeenschappelijke deel in elk paar woorden met een boogteken - de stam... Schrijf zinnen op met verwante woorden.

Een babyolifant stampte achter de moederolifant aan. Een kleine vos sloop achter de moedervos aan. Een egel rolde achter zijn moederegel aan. Een berenjong volgde de moederbeer.

Ex. 62. Kijk naar de tekening. Lees de woorden. Schrijf de woorden op. Label de wortels. Vergelijk woorden op betekenis en spelling. Welke van hen behoort niet tot de groep verwante woorden?

Het woord driver behoort niet tot de gerelateerde groep.

Ex. 63. Lees het. Zijn alle woorden in de groepen gerelateerd? (nee) Schrijf alleen verwante woorden op, markeer de wortel.

Bel, bel, bel.
Koud, koud, koelkast.
Berg, berg, mosterd.
Zee, zeeman, wortels.

Ex. 64. Maak de zinnen af ​​met woorden met dezelfde stam: zee, zee, kust, zeeman, zeeman.

1. We wonen aan de kust van de Zwarte Zee. 2. Mijn vader is zeeman. 3. Vader dient op een groot zeeschip. 4. Een zeeman is de vrouw van een zeeman. 5. We waren op vakantie in een kleine badplaats.

We benadrukken de wortel MOR in de vermelde verwante woorden.

Ex. 65. Kijk naar de tekening. Lees de vragen. Schrijf je antwoorden op. Noteer verwante woorden uit uw antwoorden. Hoe lijken ze op elkaar? Wat is het gemeenschappelijke deel ervan? (root SAD) Selecteer de root.

1. In de tekening beeldde de kunstenaar een bloeiende tuin af.
2. Deze tuin is aangelegd door een tuinman.
3. Hij houdt een tuinschaar in zijn hand.

Ex. 66. Lees de zinnen. Zoek verwante woorden...

1. Zomerregens irrigeerden de uitgedroogde velden royaal. 2. 's Ochtends schitteren dauwdruppels in de zon. 3. Ik dwaal graag door het bedauwde gras. 4. Tegen de middag verdwijnt de dauw.

Schrijf woorden op met dezelfde wortel. Selecteer de wortel. Hoe controleer je de letter van een onbeklemtoonde klinker in de wortel van een woord? (je moet een gerelateerd woord kiezen zodat de nadruk op deze letter valt)

Ex. 67. Lezen... Welk woord helpt je om alle andere verwante woorden correct te schrijven? (olifant, zout, voedsel) Schrijf woordgroepen op. Label de wortel.

Ex. 68. Kies verwante woorden voor deze woorden, waarvan er één een object aanduidt en de andere een teken van een object.

Vlieg - piloot - vlucht.
Glans - licht - ... .
Om vrienden te zijn -...
Verlieft zijn - ...

Welk deel van verwante woorden blijft ongewijzigd? Hoe heet het? (root) Selecteer dit deel...

Ex. 69. Lees de tekst. Verdeel de tekst in zinnen en schrijf deze op, waarbij u de zinnen correct schriftelijk opmaakt. zoek dezelfde grondwoorden (verwante woorden). Omcirkel ze. Welke zijn aan het testen?

Masha en Ira gingen de weide in. Daar graasden kleine kalfjes. De gele vaars Buryonka loeide. Het zwarte kuiken Nochka was gras aan het knabbelen. De vaars Zorka dronk water. De stier Buyan rende achter de heuvel. De herder Vanya belde hem lange tijd.

Kuiken, meid - test woorden.

Ex. 70. Lees de zinnen. Voor woorden met ontbrekende letters selecteert u testwoorden uit de te kiezen woorden. Schrijf de zinnen op door de ontbrekende letters in te vullen. Schrijf de testwoorden tussen haakjes.

1. Vrienden wereld waren ( wereld) na een ruzie. 2. Zus bij meeteenheid jala (met meeteenheid ka) nieuwe jurk. 3. De wasmachine zelf polo mee kala ( afspoelen e) ondergoed. 4. Meisje bij la sk ala ( leuk een kitten. 5. Het is goed om je te verstoppen voor de zon die n En ( schaduw) bomen! 6. Je bent een oude man cha n st ( tyn e) goudvissen met een zegen. 7. Niet doen steek l elo ( dat is jammer co) de zon is heet voor een goede bruine kleur. (E. Izmailov) 8. In onze vijver live wut ( live t) kroeskarper. 9. Op het schoolplein met tweedeklassers le p of ( le p ka) een grappige sneeuwpop. 10. Er was dooi en sneeuw of n al ( li p cue) naar ski's.

Markeer de wortels in woorden met ontbrekende letters en in testwoorden.

Ex. 71. Lees het. Zoek spreekwoorden tussen de zinnen en schrijf ze uit het hoofd. Kies woorden met dezelfde wortel voor de gemarkeerde woorden.

Zorg voor je neus bij extreme kou. In de winterkou is iedereen jong. In de winter ligt de sneeuw diep, in de zomer is het brood hoog.

Ex. 72. Lees de woorden. Bepaal welke letters ontbreken. Kies voor elk gegeven woord een testwoord en schrijf de woorden in paren.

Paddestoel - paddenstoel o k, Vis ka - vis a,
struik - struik o k, bontjas ka - bontjas a,
regen - regen en k, berk ka - berk a,
koud - koud o k, kruid ka - kruid a.

Oefening 73. Lees de raadsels van N. Betenkova. Schrijf elk raadsel op door de ontbrekende letters in te vullen. Zoek de wortels in de gemarkeerde woorden.

Ik ben bitter, ik ben zoet (zoet),
Ik reik naar de zon vanuit het tuinbed (bed)
Handige vriend voor kinderen (vriend),
En ik heet gewoon ui (ui a).

Van elke ui selecteren we de wortels van de zoete bedden.

Ik ben rond, ik ben een gladde keu (glad o k),
En het smaakt aangenaam zoet (zoet o k).
Iedere peuter (karapuz) weet het
Dat mijn naam watermeloen is (watermeloenen).

We selecteren de wortels van de blije zoete karapuz-watermeloen.

Ex. 74. Lees de tekst. Geef het een titel, schrijf het op en vul de ontbrekende letters in. Verklaar hun spelling.

De kat Anfiska is bevallen van kittens (kittens).
Al snel gingen de ogen (ogen) van de kittens open en braken de tanden (tanden) los. De kinderen mochten voor het eerst uit de mand. Eén klom (klom) onder de kast(en). De ander kroop (kruip) onder het bed. Er lagen laarzen (laarzen) onder het bed. Het kitten klom in de kofferbak (laars en) en viel in slaap.

De leerkracht kan van je verlangen dat je de wortels van woorden met ontbrekende letters markeert.

Bladzijde 57. Antwoorden op de les Voorvoegsel

Ex. 75. Vorm nieuwe woorden uit deze woorden door voorvoegsels toe te voegen: over-, on-, with-, over-, from-, under-, at-, pro-.
Schrijf, lees, vlieg. Schrijf nieuwe woorden op. Selecteer de voorvoegsels erin.

Om te schrijven, om te schrijven, om te schrijven, om te schrijven, om te herschrijven, van om te schrijven, om te schrijven, om te schrijven, om te schrijven.
Lezen, over lezen, herlezen, over lezen.
Vliegen, vliegen, met vliegen, overvliegen, van vliegen, onder vliegen, met vliegen, op het punt om te vliegen.

Ex. 76. Lees de woorden. Welke hebben voorvoegsels en welke niet? Schrijf eerst de woorden zonder voorvoegsels op en identificeer de wortel in elk ervan. Schrijf vervolgens de woorden met voorvoegsels op, wijs de wortel en het voorvoegsel in elk ervan aan.

Ex. 77. Kijk naar de tekening. Verzin en schrijf een verhaal op, gebaseerd op de afbeelding, en gebruik woorden om uit te kiezen. Selecteer de voorvoegsels daarin.

Aan de rand van het bos staat een hut. Het is omgeven door hoge, slanke berkenbomen. De bomen komen heel dicht bij het huis. Een gierzwaluw vliegt hoog in de lucht. In de weide bloeiden bloemen. Appels zijn rijp in de tuin.

We benadrukken de voorvoegsels: o cirkelen, naderen, vliegen over, bloeiend, rijp

Ex. 78. Hier is een kaart van de stad. Leg mondeling uit hoe je van de school naar het stadion komt. Gebruik actiewoorden... Schrijf je verhaal op. Markeer de voorvoegsels in de woorden.

Na school ga ik naar het stadion. Ik loop de school uit en ga linksaf. Vervolgens steek ik bij het zebrapad de straat over en loop rechtdoor. Vijf minuten later arriveer ik bij het stadion.

Ex. 79. Observeer het schrift van het scheidende vaste teken en trek een conclusie op welke plaats van het woord en voor welke klinkers het is geschreven.

OVER B fuck het, Met Oh, laten we leven, oh B ik droom Metъ is er.

Ex. 80. Mondeling. De conclusie staat onder de oefening.

Ex. 81. Lees de woorden. Schrijf de woorden op en voeg waar nodig een zacht of hard scheidingsteken in. Markeer de wortel en het voorvoegsel (als die er zijn) in elk woord.

Ex. 82. Vind fouten in het dictaat van een tweedeklasser. Welke spelling kent hij niet goed genoeg? Leg zijn fouten uit.

Hoe ik mijn dag doorbracht

In de ochtend stond ik op en ging aan tafel zitten. Op tafel lag een wit tafelkleed. I Met Ik heb pap gegeten en nu drink ik thee. Mijn oudere broer Kolya Bъ Ik dacht dat het nodig was om een ​​hek te bouwen. Ik hielp hem de inzet te scoren.

Bladzijde 62. GDZ over het onderwerp Achtervoegsel

Ex. 83. Raad het raadsel. Schrijf haar af. Identificeer het achtervoegsel (ish) in elk gemarkeerd woord.

Oog zoeken naar en snor zoeken naar en staart, klauwen en wasbeurten zijn schoner dan alle anderen. Het is een kat.

Ex. 84. Kijk naar de foto's. Hoe heten de muziekinstrumenten die erop afgebeeld staan? Onthoud hoe de muzikanten worden genoemd die deze instrumenten bespelen. Schrijf de woorden op volgens het voorbeeld.

Ex. 85. Schrijf de woorden op - de namen van de atleten afgebeeld op de afbeeldingen. Achtervoegsels voor selectie: -ist, -schik-. Bedenk en schrijf zinnen op met deze woorden. Onderstreep de letters van onbeklemtoonde klinkers in de wortels van woorden.

De voetballer scoorde een doelpunt tegen de vijand. De hockeyspeler sloeg met zijn stick de puck.

Ex. 86. Observeer het werk van het achtervoegsel -chik. Welke woorden met dit achtervoegsel hebben een verkleinwoord, en welke noemen de beroepen van mensen?

Verkleinwoord betekenis - 1e groep (stoel - kruk...), beroep - tweede (vlieg - piloot...)

Ex. 87. Lees de tekst. Vervang de gemarkeerde woorden door woorden met dezelfde stam, die een van de achtervoegsels zouden hebben: -enk-, -k-, -ik-. Welke betekenis geven deze achtervoegsels aan woorden? (verkleinwoord) Schrijf de gewijzigde tekst op. Wat is nu de beschrijving van het dier? (geliefd)

Zaich IR

Neem een ​​haas IR en er zijn veel vijanden in het bos. En toch leeft hij, treurt niet. Zijn neus en gevoelige oren helpen hem daarbij Naar en, snel mes Naar en een onopvallende bontjas Naar A. In de zomer is de haas grijs yenk jj. Er is geen grijs zichtbaar op de grond of in het gras. Konijntje voor de winter IR en hun outfit veranderen. Nieuwe wol Naar en ze worden dik en warm dag jaja, wit yenk oh, onzichtbaar in de sneeuw.

We markeren achtervoegsels in de gemarkeerde woorden. In het woord haas is het achtervoegsel ik, de wortel is zaich (van “haas”)

Bladzijde 66. GDZ naar het onderwerp Einde

Ex. 88. Lees de tekst. Probeer het ontbrekende deel van het woord te herstellen.

Lente kwam. Mensen en dieren zijn blij met de lente. Ze verwachten warmte en vreugde van de lente.

Ex. 89. Lees de tekst. Wat is er mis mee? Hoe herstel je het? Raad welk deel van het woord alle woorden in de zin met elkaar verbindt. (einde)

Veel schoolkinderen gebruiken een computer. Computer[s] helpen ons rekenproblemen op te lossen, sprookjes en korte verhalen af ​​te drukken. Op uw computer kunt u interessante spelletjes spelen.

Ex. 90. Verander de woorden volgens het voorbeeld, zoek en markeer de eindes.

1. Zus[s] - zus[s], vriendin[s] - vriendin[s], student - student[s], boeken[a] - boeken[s].

2. School[a] - van school[en], water[a] - van water[en], rivier[a] - van rivier[en], hand[a] - van hand[en].

Ex. 91. Lees de tekst... Schrijf de tekst en voeg de ontbrekende eindes in.

Welke cijfers kan een excellente student halen?

Mijn buurman kreeg een brief van een vriendin uit Duitsland: “Hallo, Masha!” Ik studeer goed. In het Duits - "1", in het Russisch - "1", in de rekenkunde - "2". Ik heb alleen enen en tweeën. Ik ben bijna een uitstekende student."
Masha begreep er niets van, dus vroeg ze de leraren om haar te helpen de brief te begrijpen. De leraar zei dat in Duitsland het beste cijfer één is, en het slechtste cijfer vijf. Over het algemeen is het andersom!

Bladzijde 68. Test jezelf

1. Noem het hoofdgedeelte van het woord. (wortel)

2. Bepaal welke delen van het woord in de woorden worden gemarkeerd. Beker- kuiken(achtervoegsel chik), bij-school (presidentieel agent), links- A(eind a), bij- stad-ny (hoofdstad).

3. Verzamel woorden met dezelfde wortel in groepen.

Bos, boswachter, boswachter, boswachter, boswachter. Blad, blad, blad, blad.

Pagina 69. GDZ over het onderwerp Woordsoorten

Wat zijn woordsoorten

Ex. 92. Lees expressief de regels uit het sprookje van K. Chukovsky. Schrijf eerst de woorden op die zijn gemarkeerd met één asterisk, en dan met twee asterisken. Wat hebben de woorden in elke groep gemeen?

Een waterkoker, strijkijzers en een koekenpan zijn voorwerpen.
Rennen, klapperen, rammelen, rennen, kwakzalvers, sprongen, tokkelen, kloppen - dit zijn de acties van objecten.

Ex. 93. Lees de woorden. Bepaal welke van hen objecten vertegenwoordigen en welke de acties van objecten vertegenwoordigen. Schrijf eerst de woorden op die antwoord geven op de vraag wie?, dan - de vraag wat?, dan - de vraag wat doet? Verbind de woorden van de twee groepen.

WHO? Jongen, kikker, vogel, baby.
Wat? Boot, bal, vliegtuig, boom.
Wat is hij aan het doen? Zwemt, springt, vliegt, groeit, loopt.

De boot (wat doet hij?) drijft. De jongen (wat doet hij?) loopt. De kikker (wat doet hij?) springt. De bal (wat doet hij?) vliegt. De vogel (wat doet hij?) vliegt. Het vliegtuig (wat doet het?) vliegt. De boom (wat doet hij?) groeit. De baby (wat doet hij?) groeit.

Ex. 94. Lees de woorden. Bedenk in welke drie groepen deze woorden kunnen worden verdeeld. Wat hebben de woorden in elke groep gemeen? Wat bedoelen ze? Welke vragen worden beantwoord? Schrijf de woorden in drie kolommen.

Artikel Kenmerk van het artikel Actie van het artikel

acacia mooi komt eraan
bibliotheek blauw studeren
kersen smalle pistes
enorme beer schrijft
jongen zware vrienden
computerrugzak

Ex. 95. Lees de woorden in groepjes. Bespreek wat de woorden in elke groep noemen: objecten, attributen van objecten of hun acties. Welke vragen beantwoorden ze?

1 - voorwerpen; Wat? WHO?
2 - acties van objecten; wat moeten we doen? wat moeten we doen?
3 - tekenen van objecten; Welke?

Ex. 96. Lees het verhaal van N. Sladkov. Wat heb je over de wolf geleerd? Schrijf drie woorden uit de tekst op: de naam van het object, drie woorden - de naam van de actie van het object en drie woorden - de naam van het attribuut van het object.

Itemnamen: wolf, wolvenwelpen, maan.
Namen van de actie van het item: levens, vermijdt, verhoogt.
Namen van de kenmerken van het object: grijs, groot, rond.

Ex. 97. Lees de tekst uit een oud Russisch leerboek. ... Probeer de tekst in poëtische vorm te schrijven en voeg de ontbrekende letters in. Kunnen alle ontbrekende letters worden gecontroleerd? Probeer zelf een korte tekst samen te stellen waarin je de natuur beschrijft.

Inheemse schilderijen

Beste lieve foto's (tekst):
Velden, berken (berken) en bossen,
Weiden, ravijnen en vlaktes,
En onder de berg (bergen) rinkelt de stroom.
Wilgen bogen zich over de beek.
Het dorp is in de verte te zien (ja).
De velden zijn goudkleurig onder de zon.
Kranen schreeuwen in het moeras.

Een smal pad leidt door het bos. Er groeien hoge bomen langs. Helemaal aan de rand bevinden zich witte berken. Pijnbomen strekken hun lange takken naar de hemel. In de verte is een dorp zichtbaar.

Ex. 98. Lees de tongbrekers. Leer ze snel uit te spreken. Schrijf woorden op die de acties van objecten aanduiden. Stel bij elk woord een vraag.

Wat waren ze aan het doen? Gemanoeuvreerd. Wat heb je gedaan? Ze hebben het niet begrepen. Wat heb je gedaan? Ik heb het gemist.

Bladzijde 76. GDZ over het onderwerp zelfstandig naamwoord

Ex. 99. Lees de tekst. Schrijf de woorden op die de vragen beantwoorden...

Alyosha, vader, appelbomen, peren. Deze woorden duiden objecten aan en beantwoorden de vragen wie? Wat?

Ex. 100. Lees de gedichten. Schrijf de levenloze zelfstandige naamwoorden op. Welke vraag beantwoorden ze?

Wat? Dingen, hamer, bankschroef, tang, vijl, ijzerzaag, vaardigheid.

Ex. 101. Lees de poëtische tekst. Welke zelfstandige naamwoorden beantwoorden de vraag wie? Schrijf ze samen met de vraag op.

WHO? Herten, leeuwen, das, lynxen, berenwelpen.

Ex. 102. Lees het begin van het sprookje van Charles Perrault (vertaald door M. Bulatov). Onthoud de naam ervan. Zoek woorden in de tekst die antwoord geven op de vraag wie? en op de vraag wat? Zoek de letters van onbeklemtoonde klinkers in de antwoordwoorden. Benadruk ze. Selecteer mondeling testwoorden.

WHO? Molenaar, zonen, ezel, kat, broers. Wat? Erfenis, molen.
De molenaar liet zijn drie zonen slechts een erfenis na.
De broers deelden onmiddellijk de erfenis van hun vader.
De oudere broer nam de molen voor zichzelf.
De middelste broer dwaalde door het dorp.
De jongste van de broers kreeg een kota.

Ex. 103. Verdeel de zelfstandige naamwoorden in twee groepen. Schrijf eerst de levende zelfstandige naamwoorden op en daarna de levenloze zelfstandige naamwoorden.

Geanimeerd: (wie?) beer, ekster, kikker, mus, held, jongen, meisje, passagier, paard, kat.
Levenloos: (wat?) klaproos, eik, winkel, berk, watermeloen, kool, wortels, erwten, zegge.

Ex. 104. Spel "Wie is dit? Wat is dit?" Kijk naar de foto's...

1. Kopers, moeder, kind, baby, planken, mand, jas, broek, laarzen, peren, appels, ananas, bananen, sinaasappels, kiwi's, fruit, tomaten, aardappelen, groenten, winkel.

2. Dierentuin, olifant, zand, vogels, mussen, hek, toeschouwers, moeder, kinderen, haar, jas, broek, laarzen, hoed, pet, wortels, interesse.

Ex. 105. Lees de zinnen... Welke vraag wordt met elk van deze woorden beantwoord? Welke van hen kunnen zelfstandige naamwoorden worden genoemd en welke niet? Waarom? (omdat dit de acties van objecten zijn) Kopieer de zinnen. Onderstreep de zelfstandige naamwoorden.

Ze staken de oven aan om taarten te bakken.
Een deken van sneeuw bedekte het hele veld.
Er ontstond een lek aan de zijkant van het schip. Er begon water uit de kraan te stromen.
In de werkplaats rinkelt een zaag. De eland dronk water uit een bosstroom.

Ex. 106. Lees de tekst. Waarom zijn sommige woorden in deze tekst met een hoofdletter geschreven? (Dit zijn eigennamen.)

Ex. 107. Noem en schrijf in groepjes zoveel mogelijk eigennamen op met deze betekenissen. Welke van deze namen moet tussen aanhalingstekens staan? (namen van auto's en tijdschriften)

Namen van steden: Moskou, Tula, Voronezh, Penza, Belgorod, Koersk, Jekaterinenburg, Novosibirsk, Omsk, Vladivostok, Khabarovsk, Parijs.

Namen van rivieren: Don, Yenisei, Ob, Irtysh, Lena, Volga, Amoer, Kama, Angara, Tobol.

Namen van de zeeën: Azov, Zwart, Andaman, Barentsz, Bering, Rood, Okhotsk.

Landnamen: Rusland, China, Japan, Thailand, India, Mongolië, Frankrijk, Italië, Spanje.

De namen van de hoofdsteden van verschillende landen: Moskou, Peking, Parijs, Madrid, Rome, Colombo, Bangkok.

Autonamen: “Toyota”, “Mazda”, “Zhiguli”, “Kamaz”, “Renault”, “BMW”.

Namen van tijdschriften voor kinderen: "grappige foto's", "Nafanya", "Murzilka", "Three Cats".

Ex. 108. Lees de zinnen. Schrijf eigennamen op. Welke letters in de gemarkeerde woorden moeten worden gecontroleerd? Schrijf ze samen met de testwoorden op.

Gvidon, Irishka, Grishka, Marishka, S Altan.

Over het raam - over het raam, pos. D nyaya - opoz D a l, gra chi - gra ch, ule teli - vlucht t, bak kla - oven, krans - garde, verdrietig - verdrietig en t, li tse - gezicht.

Ex. 109. Lees de woorden in twee kolommen. ... Vind de juiste plaats voor hen in zinnen.

1. Seryozha M is niet bang voor mieren. 2. Igor Listyev maakte een boeket bladeren. 3. Vitya V Asilkov plukte een boeket korenbloemen. 4. Polya Ivanova keerde terug van het veld. 5. Kleine Grusha heeft peren in haar mandje. 6. Yura Gorshkov bracht vijf potten mee.

Ex. 110.

Katje en pup

Misha had een puppy. En Katya had een kitten. De puppy en het kitten werden hele goede vrienden. Geen van beiden at uit dezelfde kom.

Ex. 111.

De namen van de schrijvers: I.A. Krylov, A.S. Pushkin, F.I. Chukovsky, S.Ya.

Namen van steden: Samara, Pskov, Novgorod, Vladimir.

Landnamen: Rusland, Italië, Polen.

Ex. 112.

Er stond een os in het veld. De os leidde het veld van het veld.

Ex. 113.

Het kalf was wollig en nat. Ze gaven hem namen: Bobik, Rex, Tuzik, Swift, Gavryusha.

Sharik, oom Fyodor, Bobik, Rex, Tuzik, Swift, Gavryusha.

Ex. 114.

Voor- en achternaam van mensen, namen van dieren, namen van landen, steden en rivieren worden met een hoofdletter geschreven.

Ex. 115.

Een gewoon verhaal

Er liep een puppy door de straat
Niet zo, mijn vriend,
Niet zo Pluizig.
Ik liep in de sneeuwstorm en in de zon,
En ik liep in de regen en werd nat,
En zelfs als het sneeuwde,
Er liep een puppy door de straat.
Liep in de hitte
In de kou
En vocht
Liep
Liep
Liep
En hij groeide op.
V. Levin

Ex. 116.

1. Over de bergen meervoud. , in meervoud bontjas wandelingen eenheid ja kaftan-eenheden . (Ram) 2. Geen struik enkelvoud. , en met meervoudige bladeren. , niet een enkelvoudig overhemd , maar genaaid. (Boek) 3. Duck-eenheid. in de zee-eenheden , en de staart is enkelvoud. op de hekeenheden . (Emmer) 4. Over de blauwe lucht enkelvoud. plaat eenheid drijft. (Maan)

Ex. 117.

Borden[s], helden[s], fabrieken[s], schilderijen[s], kamer[s], appartement[s], schoppen[s], winkels[s], jongens k[i]. Dit zijn woordenboekwoorden.

Ex. 118.

Gierzwaluwen en eksters zijn vogels. Snoek en kemphaan zijn vissen. Lelietje-van-dalen en rozenbottels zijn bloemen. Egels en hazen zijn dieren. Zuring is een plant.

Ex. 119.

Directeuren, contracten, chauffeurs, taarten, timmerlieden.

Oefening 121.

We kochten een paar kousen en een paar sokken in de winkel.
Er zijn geen lege stoelen in de bus.
Tanyusha heeft veel te doen.
Van één appelboom werden enkele kilo's appels verzameld.
Er zijn veel tomaten, sinaasappelen en mandarijnen op de markt.
De winkel heeft een grote keuze aan laarzen, laarzen en vilten laarzen.

Oefening 122.

Vooral zelfstandige naamwoorden. De items zijn verenigd door het woord bagage.

Pagina 91. GDZ over het onderwerp werkwoord

Oefening 123.

Masters, scores, sprongen.

Oefening 124.

Woorden beantwoorden de vraag: wat te doen? en geef de acties van objecten aan.

Lachen - hinniken, de lit - delit, annuleren - annuleren, gooien - gooien, verdragen - verdragen, fluisteren - fluisteren, ontmoeten - ontmoeten, kraken - kraken, mixen - lachen.

Oefening 125.

Ik lag daar de hele winter,
In het voorjaar rende hij de rivier in.

Op welke weg rijden ze zes maanden en lopen ze zes maanden?

Ik zwem onder de brug
En ik kwispel met mijn staart.
Ik loop niet over de grond
Ik heb een mond, maar ik spreek niet
Ik heb ogen - ik knipper niet,
Ik heb vleugels, maar ik vlieg niet.

Oefening 126.

Wat? Beken, sneeuw, knoppen, zon, vogels.
Waar zijn ze mee bezig? Ze rennen, ze vliegen, ze zwellen op. Wat is hij aan het doen? Het verwarmt, smelt, glanst.

In het voorjaar schijnt de zon helderder en wordt het warmer. Sneeuw smelt. Snelle streams draaien. Knoppen zwellen op boomtakken. Trekvogels arriveren vanuit het zuiden.

Oefening 127.

De bestuurder (wat doet hij?) bestuurt de auto.
De dokter (wat doet hij?) behandelt mensen.
De conciërge (wat doet hij?) veegt de tuin.
Tractorchauffeurs (wat doen ze?) ploegen het land.
Tuinders (wat doen ze?) planten bomen.

Oefening 128.

Waar zijn ze mee bezig? Ze springen, draaien, stapelen zich op, rennen, rommelen, knetteren.

Deze werkwoorden benoemen de acties van verschillende objecten.

Oefening 129.

Vakantie in het dorp

In de zomer gingen we vaak naar de rivier. Daar hebben we gezwommen, genoten van de zon en zijn we gaan varen. Aan de rand van het bos verzamelden we aardbeien en scheurden we koolsoep. We gingen naar de weide om hooi te harken. Wij waren blij en lachten.

Vertel de geschreven tekst opnieuw, zodat deze over de acties van één persoon gaat.

In de zomer ging ik vaak naar de rivier. Daar zwom ik, koesterde me in de zon en reed op een boot. Aan de rand van het bos plukte ik aardbeien en zuring. Ik ging naar de weide om hooi te roeren. Ik was blij en lachte.

Oefening 130.

De eend schreeuwt. - De eenden schreeuwen. De specht klopt. - Spechten kloppen. De hond is stil. - De honden zijn stil. De vorst knettert. - De vorst knettert. De adelaar vliegt. - Adelaars vliegen. Het katje slaapt. - De kittens slapen. Het schip ligt stil. - De schepen staan.

Oefening 131.

De ch. donderde. donder. Lil Ch. regen. Door de regen gekeken. Zon. Ch. verscheen in de lucht. veelkleurige regenboog.

Oefening 132.

Spel "Wizard"... Vertel de tekst opnieuw alsof de gebeurtenissen al hebben plaatsgevonden.

Volodya kwam erg verdrietig thuis van school. Hij kreeg een slecht cijfer. Zijn grootmoeder was erg overstuur.

Vervang de gemarkeerde woorden door antoniemen. Schrijf de resulterende tekst op.

Volodya kwam heel opgewekt thuis van school. Hij kreeg een A. Zijn grootmoeder was erg blij.

Oefening 133.

Ivan de Grote - om hout te hakken,
Vaska de kok - om water te dragen,
Voor het berenhart - om de kachel te verwarmen,
Wees Grishka moet pap koken,
En dat de kleine Timoshka liedjes zingt,
Zing liedjes en dans,
Vermaak je broers en zussen!

Boven de geschreven werkwoorden tekenen we met een potloodstreepje.

Oefening 134.

De eerste groep woorden duidt objecten aan. Dit zijn zelfstandige naamwoorden. De tweede groep duidt de acties van objecten aan. Dit zijn werkwoorden.

Snoek n. zwemt ch. . Mens zelfstandig naamwoord Ch . Paard nr. Ch . Slikken n. vliegt ch. . kikker zn. springt ch. . Slang zn. kruipt ch. .

Oefening 135.

Zomeravond. Achter de bossen
De zon is al ondergegaan,
Aan de rand van de verre hemel
Zorka werd rood.

Oefening 136.

Geen wonder dat Zima boos is,
Ik liep er doorheen -
De droom klopt op het raam
En hij jaagt hem de tuin uit.

Het gedicht maakt gebruik van het apparaat van personificatie.

Pagina 99. GDZ over het onderwerp bijvoeglijk naamwoord

Oefening 137.

Welke? IJs, bast, licht, donker.

Dit zijn bijvoeglijke naamwoorden.

Oefening 138.

Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om verschillende kenmerken van objecten aan te duiden.
naar smaak naar vorm naar kleur

De appel (wat?) is zoet, rond, rood.
Pruim (wat?) is zoet, ovaal, paars.
Citroen (wat voor soort?) zuur, ovaal, geel.
De noten (welke soort?) zijn lekker, rond, bruin.

Oefening 139.

Rood, zoet, sappig, bitter.

Oefening 140.

Het scharlaken zelf is suiker, de kaftan is groen, fluweel.
Rond, rood, zoet, met een gladde groene schil.

Oefening 141.

Lees de tekst. Wat is zijn hoofdidee? (We moeten de natuur beschermen) Geef de tekst een titel. (Weidebloemen)

De weide is (wat?) groen.
Boshyacinten (wat?) zijn blauw.
Anjers (wat?) zijn rood.
Madeliefjes (wat voor soort?) zijn wit.
Olya (wat?) is klein.

Oefening 142.

Warm, klein, donzig, zilverkleurig, flexibel, snel, hondachtig.

Oefening 143.

Berkenbos. Zure koolsoep. Dunne huid en ca. Te kieskeurig. Roofzuchtig en votief. Pluizige en dikke sjaal. Succes. Wat een oor.

Elke zin bestaat uit een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord.

Oefening 144.

Witte lelietje-van-dalen, blauwe korenbloem, rode papaver, rijpe peer, grote kers, dunne lijsterbes, gouden ring, donzige handdoek.

We schrijven adj. boven bijvoeglijke naamwoorden.

Oefening 145.

1. Een zwarte kraai zit op een tak. 2. Een grijze haas smult van wortelen in de tuin. 3. De jas van een kind hangt aan een hanger. 4. Er hangen rode appels aan de appelboom. 5. Kolya schaatste op prachtige rolschaatsen. 6. De bestuurder reed zelfverzekerd met de auto over een brede snelweg.

Oefening 146.

Een klein dier verstopte zich onder een struik. Hij had lange oren en een korte staart. Het lichaam is bedekt met grijze vacht. De ogen van het dier waren bang.

Oefening 147.

De lenteochtend is koel. De lucht is helder en schoon. De eerste bladeren bloeien op boomtakken. De aarde is bedekt met een groen tapijt. Insecten zoemen rond. Iedereen is blij met de nieuwe lentedag!

Oefening 148.

Maak zinnen waarbij de woorden gemarkeerd zijn.

Groen - groente- groen worden.
Geelheid - geel- geel worden.
Puurheid - schoon- schoon.
Wezel - geliefd- strelen.

Een groene kever kruipt door het gras. Een gele mot fladdert over een bloem. Het bos heeft schone en frisse lucht. Een zacht briesje doet het vedergras in de weide schudden.

Welk deel van het woord is in alle woorden van elke groep bewaard gebleven? (groen, geel, schoon, aanhankelijk) Hoe heet het? (Root) Tot welk deel van de spraak behoort elk woord? (1 - zelfstandig naamwoord, 2e - bijvoeglijk naamwoord, 3e - werkwoord)

Oefening 149.

De bomen (wat deden ze?) bloeiden.
Blauwe sneeuwklokjes (wat waren ze aan het doen?) stonden te bloeien.
Het gras (wat deed het?) werd groen.
De paardebloemen (wat deden ze?) bloeiden.

Bomen - boom, zazele nela - groen, gras ka - gras, in het bos - bos, zo leek het - het leek, er was een cirkel rond, benen kah - messen.

Oefening 150. Lees een fragment uit het gedicht van S. Mikhalkov. Hoe zou jij het titelen? (Speelgoed)

1) Zelfstandige naamwoorden: plank, olifanten, honden, kamelen, wolven, katten, accordeons, eenden, pijpen, matroesjka-poppen.
2) Werkwoorden: lag, stond.
3) Bijvoeglijke naamwoorden: pluizig, labiaal.

Oefening 151....Leg de truc in deze verzen uit. (Het antwoord rijmt niet) Kunnen gedichten humoristisch worden genoemd? (Maar waarom? (Omdat het grappig zal worden als je het ontbrekende woord aan het rijm koppelt)
Schrijf hun gedichten op: twee werkwoorden, twee zelfstandige naamwoorden, vier bijvoeglijke naamwoorden.

Werkwoorden: gaat liggen, rijpt. Zelfstandige naamwoorden: dag, sneeuw. Bijvoeglijke naamwoorden: mooi, helder, onrijp, geleerd.

Oefening 152. Raadspel.

Haas: klein, lange oren, schuin. Sneeuw: wit, koud. Vorst: bitter, fel. Boek: interessant, kinderen. Regen: hevig, paddestoelachtig, herfst. Zure room: wit, smakelijk, dik, vet. Wolf: grijs, toothy, boos. Vos: rood, sluw.

Oefening 153. Welke bijvoeglijke naamwoorden helpen niet alleen om de wildernis te zien, maar ook om de frisheid van het bos te voelen? (schaduwrijk, vochtig, koud)

In de wildernis van het bos (les), in de wildernis van groen (groen),
Altijd laag (die) en vochtig,
In een steil ravijn onder een berg (bergen)
Een koude bron gutst uit de stenen.

Oefening 154.

Beschrijving tekst.

Op de foto is een herfstlandschap te zien. Het gras is al geel geworden. De bladeren aan de bomen zijn verdord. Een man loopt door droog gras. Hij heeft haast om naar huis te gaan.

Pagina 111. GDZ over het onderwerp voorzetsel

Oefening 155. Lees het. Verbind de woorden met elkaar in betekenis. Welke woorden helpen ons daarbij? (Voorzetsels)

Ga aan je bureau zitten. Leg het boek op het bureau. Oproep aan het bestuur. Ga bij het bord staan.

Oefening 156.

De kat klom op de eettafel. De kat verstopte zich onder de tafel. De kat verstopte zich achter de tafel. De kat klom op de keukentafel.

Dit zijn voorzetsels.

Oefening 157.

Mama dekte de tafel met een mooi tafelkleed. De lamp hangt boven de tafel. Op tafel staat een vaas met bloemen. Er staan ​​kopjes op tafel. Moeder schonk thee in kopjes.

Oefening 158.

De vossenwelpen raken in paniek. Meeuwen boven water. Het boek ligt op tafel. Rook uit de schoorsteen. De ruiter is te paard. Cadeau voor zus. Een brief van een vriend. Een hut in het bos.

Zonnestralen lopen langs de witte berkenstammen en langs hun groene bladeren.

Oefening 159.

In het bos groeide een oude dennenboom. Een rode eekhoorn leefde in een holle dennenboom. Ze bewaarde paddenstoelen voor de winter.

Oefening 160.

Een rijpe appel viel (waarvan? waar?) van de appelboom (waarop?) op de grond.
De speelse vogel vloog (waarvan?) van tak (naar wat?) naar tak.
We reden (waar?) met de auto naar het dorp (waarop?).
De gele kanarie vloog (waar vandaan?) uit de kooi (waar?) de vrijheid in.

Voorzetsels met andere woorden worden afzonderlijk geschreven.

Oefening 161.

De hond heeft scherpe tanden (wie?) Een koe heeft sterke hoorns (wie?). Een paard heeft lange manen (wie?). Een aap heeft grijppoten (wie?). Pluizige wol (wie?) op een schaap. Gestreepte huid (wie?) van een tijger. Een vos heeft een rode staart (wie?)

Oefening 162.

De beren reden
Met de fiets.
En achter hen zit een kat
Achteruit.

En achter hem zitten muggen
Op een heteluchtballon.
En daarachter zitten rivierkreeften
Op een lamme hond.

Wolven op een merrie
Leeuwen in een auto.
Konijntjes in een tram
Padden op een bezem...

Oefening 163.

Kom, doe, ren weg, schrijf, trek in, schets, eindig met kijken, aai.

Van een hoge boom, van een huis met twee verdiepingen, op een bureau, op een basisschool, achter het centrale park, op onze school, over uitstekende studies, achter een oud huis, tot een schaduwrijk steegje, langs blauw water.

Identificeer de voorvoegsels in de eerste groep woorden.

Oefening 164.

1. De hindoes hebben tamme olifanten. Eén hindoe Door hij liep als een olifant door het bos. Olifant over vertrappelde het pad van de eigenaar en hielp bomen omhakken.

2. Plotseling een olifant achter maatregelen en op bewaakt. De eigenaar wilde de olifant slaan, maar bij Ik zag dat vanuit de struiken Jij Een enorme tijger sprong. Olifant Door teruggekeerd, ) (pi Hij greep de tijger met zijn slurf, tilde hem op en gooide hem op de grond. Tijger is bang en bij liep.

We benadrukken de ruimte tussen voorzetsels en woorden, markeren de voorvoegsels (vetgedrukt aangegeven).

Oefening 165.

Ik stapte in de bus. Ik stapte op de tram. Ik ging de metro in. Ik stapte uit de bus. Stapte uit de tram. Ik stapte uit de metro.

De passagier stapte de bus in. De jongen stapte in de tram. Ik stapte de metro in en begon op mijn trein te wachten. De man stapte uit de bus en liep langs de weg naar het huis. Bij de laatste halte stapte de man uit de tram. Ik verliet de metro tijdens de regen.

Oefening 166.

Muzikanten

Net als onze buurman
Het gesprek was leuk:
Ganzen - op de harp,
Eenden - naar de pijpen,
Schapen - voor de Donets,
Kakkerlakken - trommels.

Pagina 120. Test jezelf

1. Een woordsoort is een groep woorden die een gemeenschappelijke betekenis hebben en dezelfde vragen beantwoorden.

2. 1) bijvoeglijk naamwoord;
2) een teken van een object;
3) welke?
4) klein.

1) werkwoord;
2) actie;
3) wat doet het?
4) loopt.

3. Zelfstandige naamwoorden: hond, bus, meisje, boek, kat, straat.
Bijvoeglijke naamwoorden: huiselijk, donzig, interessant.
Werkwoorden: lezen, wegrennen, gaan.
Voorzetsels: van, van, door.

De donzige kat rende weg van de hond. Een meisje leest een interessant boek.

4. Een voorzetsel is een woordsoort dat woorden met elkaar verbindt.

Pagina 122. GDZ over het onderwerp Voorstel. tekst.

Oefening 167.

Naast het huis stond een oude eik.

Oefening 168.

Kinderen spelen verstoppertje.
Komkommers groeien in de tuin.
De biggen slapen in het ravijn.
Musketiers scherpen hun zwaarden.
Kinderen rennen in een bende naar het circus.
Rivierkreeften dommelen onder een addertje onder het gras.
Snoeken zwemmen langs de bodem.
Wolven huilen naar de maan.

Dit zijn verhalende zinnen, niet-uitroepend. Laten we er 4 afschrijven.

Oefening 169.

Het hoofd van het gezin is mama of papa, de belangrijkste leden zijn ouders.

Oefening 170.... Schrijf de zinnen op zonder vragen te stellen. Onderstreep het onderwerp met één regel en het gezegde met twee regels.

De kat miauwt. Het varken gromt. De muis piept. De kikker kwaakt. De wolf huilt. De kraai krast.

Oefening 171. Kopieer de tekst.

De langverwachte lente is aangebroken. De zon schijnt helderder. Vogels vliegen vanuit het zuiden. Er bloeien knoppen aan de bomen. De eerste bloemen verschijnen. Mensen verheugen zich over de vriendelijke lente.

Oefening 172.

Uitleg in de lesboeken onder de opdracht.

Oefening 173. ... Maak elke zin af met andere woorden die de betekenis ervan verduidelijken. Schrijf de resulterende zinnen op.

De langverwachte lente is in ons gebied gearriveerd. De felle zon warmt meer op. Een ijverige student schrijft woorden en zinnen prachtig. Een klein meisje leest een gedicht hardop voor.

Oefening 174....Schrijf het op door de ontbrekende letters in te vullen. Onderstreep de belangrijkste termen in de tweede zin.

Elk is een bosbewoner. Elanden leven in de Siberische taiga en in de bossen bij Moskou.
In de winter eten elanden espenschors en takken, en in de zomer eten ze moerasgrassen.
De eland heeft zware, gele en dikke hoorns die op schoppen lijken. De eland is een vreedzaam dier, maar als de eland wordt aangevallen door wolven, verdedigt hij zichzelf met zowel hoorns als hoeven. Alleen hongerige wolven durven elanden aan te vallen.

Oefening 175. Lees en kopieer de zinnen. Schrijf de juiste vraag tussen haakjes: wat heb je gedaan? wat heb je gedaan? wat waren ze aan het doen?

Mama (wat was ze aan het doen?) was een nieuwe jurk aan het naaien voor Nina.
Kleine Svetochka (wat was ze aan het doen?) speelde met een nieuwe pop.
Vasya (wat was hij aan het doen?) was een paard aan het tekenen.
Seryozha en vader (wat waren ze aan het doen?) waren een sprookje aan het lezen.

Oefening 176. ... Schrijf de tekst op. Schrijf tussen haakjes vragen voor de gemarkeerde woorden.

Marina houdt van (wie?) haar broer. Ze duwt (wie?) de baby in een kinderwagen. Marina vertelt (aan wie?) grappige verhalen aan de jongen. Seryozha luistert naar (wie?) zijn zus.

Oefening 177. ... Schrijf woorden die verband houden met elkaar in paren volgens het patroon.

De man (wat deed hij?) leefde, de man (wat?) was verstrooid, leefde (waar?) op straat, op straat (welke?) Basseinaya.

Oefening 178. ...Maak zinnen correct.

1. Er woonde een verstrooide man in Basseynaya Street. 2. De kleine beer eet honing. 3. De jongen vond een paddenstoel.

Oefening 179. Maak zinnen van woorden en tekst van zinnen.

Waarom heeft een haan een kam nodig?

Onze luide haan heeft een rode kam. Hij pakt zijn kam 's nachts. De haan kamt zijn kleurrijke staart. Daarom heeft hij zo'n borstelige staart.

Oefening 180. ... Stel een tekst samen, geef deze een titel en schrijf deze op. Vul de ontbrekende letters in.

Slechte wandeling

Marina en Olya gingen wandelen in het park. Plots verscheen er een enorme zwarte wolk in de lucht. Het begon te regenen. Mijn vrienden kwamen in volledig natte kleren naar mijn huis terug.

Oefening 181.

1. Beschrijvingstekst 2. Berichttekst. 3. Tekstredenering

Laten we een van de teksten kopiëren.

Hij houdt zijn gele kop op een hoge, vlakke stengel.
De zon is opgekomen. Alle paardebloemen gingen open om hem te ontmoeten.

Oefening 182.

Droomfiets

In de etalage stond een hele mooie fiets. Het was groot en gemaakt van ijzer. De grote wielen glinsterden met hun spaken in de zon. Het fietsframe was oranje. Op de zijkant stond een blauwe inscriptie. Deze fiets heeft 12 versnellingen en een zachte zitting. Geen fiets, maar een droom!

Deze tekst is een beschrijving.

Oefening 183. Schrijf de antwoorden op de vragen op.

De teckel heeft een zwarte of bruine vacht, lange slappe oren, intelligente ogen, korte benen en een smal lichaam. Bij een teckel hoeft de eigenaar nergens bang voor te zijn, want ze staat altijd klaar om hem te beschermen. De teckel werd gebruikt om op dassen te jagen.

Oefening 184.

Oefening 185. Schrijf een briefje aan je ouders of vrienden.

Lieve moeder!
Ik heb al mijn huiswerk gedaan en geluncht. Ik heb de hamster gevoerd. Verlies me niet, ik ben op bezoek bij Katya.

Kusjes, Vika.

Oefening 186.

Je moet vragen toevoegen over het leven van je grootmoeder, vragen stellen over haar zaken.

Oefening 187. Schrijf een brief aan je vrienden, ouders of kinderboekpersonages.

Hallo, Anya! Hoe is het met je? Hoe studeer je? Hoe gaat het met het kitten, is hij volwassen geworden? Ik ben geweldig. De feestdagen komen eraan. Mam en ik komen bij je langs. Jij en ik gaan wandelen en interessante spelletjes spelen. Ik neem een ​​nieuw bordspel mee. Tot over een maand! Je vriendin Vika.

Oefening 188. Schrijf een uitnodiging aan je ouders om de lente en het einde van het tweede leerjaar te vieren.

Lieve mama en papa! Ik nodig je uit voor de viering van de lente en het einde van het tweede leerjaar. De viering vindt plaats op 28 mei in onze klas om 18.00 uur. Je dochter Vika.

Oefening 189. Onthoud welke sprookjes, verhalen en gedichten je kent die de menselijke communicatie met de natuur beschrijven.

Verhalen van Snegirev, Prishvin, Ushinsky, Sladkov, Skrebitsky, gedichten van Tokmakova.

Oefening 190.

Test jezelf, pagina 139

1. Een zin is een woord of een groep woorden die qua betekenis verwant zijn en een volledige gedachte uitdrukken.

2. Onderwerp, predikaat.

3. Onderwerp - wie? Wat?
Predikaat - wat doet het?

4. Vanya bezocht Moskou. Moskou ligt aan de oever van de rivier. Vanya werd verliefd op deze prachtige stad.

Dit is het einde van het Russische leerboek. Einde van het tweede leerjaar. Welkom vakantie!!! Geniet van jullie vakantie allemaal!